De mensen

De eerste bewoners en hun verhaal

De tobbe maakte plaats voor een lavet
Voor velen betekende de verhuizing naar deze nieuwe buurt een grote stap voorwaarts. Ze waren blij met hun nieuwe woonruimte, die een stuk groter, lichter en comfortabeler was dan hun vorige onderkomen. Ze verruilden de privaatton voor een modern watercloset en kregen warm stromend water. De tobbe maakte plaats voor een lavet. 

Voor sommige jonge stellen was de bouw van de wijk een uitkomst. Nadat ze na hun huwelijk noodgedwongen eerst bij hun ouders hadden ingewoond, konden ze nu een eigen woning krijgen. Het traplopen in de portiek namen ze voor lief. De gezamenlijke portiek maakten ze beurtelings schoon.

Nieuwe Nederlanders
Als gevolg van de overdracht van de kolonie Nederlands-Indië (Nieuw-Guinea uitgezonderd) op 27 december 1949 en de latere ontwikkelingen, kwamen vele Indische en Molukse mensen naar Nederland. Nadat in oktober 1962 ook Nieuw-Guinea was overgedragen aan Indonesië, volgde nog een grote groep. Toen hier vervolgens ook nog spijtoptanten (zij die in eerste instantie gekozen hadden voor de Indonesische nationaliteit en later alsnog de Nederlandse nationaliteit aanvroegen) arriveerden, kon de balans worden opgemaakt: In totaal vestigden zich meer dan 350.000 immigranten in Nederland. Zij moesten een plek krijgen in een samenleving, die zich onder meer kenmerkte door een groot woningtekort.

‘Indisch’ is een paraplubegrip
Het woord Indisch omvat meer dan alleen een benaming van een gemengdbloedig volk dat een mix is van Europeanen en de inheemse bevolking van Nederlands-Indië en het latere Indonesië. Er waren ook vermengingen van Europeanen met Afrikanen, die geworven waren voor het KNIL, met Molukkers, Papoea’s, Toegoenezen en Chinezen.

In de Schepenbuurt woonde één Moluks gezin. Daarnaast woonden er een aantal inheemse dames, die met hun man en gezin meekwamen.

De bootreis
Verreweg de meeste immigranten maakten de overtocht naar Europa met grote passagiersschepen. Honderdduizenden stapten in Jakarta of Surabaya op een boot. Bekende namen van deze zeereuzen zijn Kota Inten, Kota Gede, Waterman, Sibajak, Oranje, Zuiderkruis, Johan van Oldebarnevelt en Willem Ruys. De reis duurde zes tot zeven weken en voerde onder meer door het Suezkanaal.

Zeeziek
Enkele schepen voeren niet verder dan Genua. Het laatste deel naar Nederland werd dan met de trein afgelegd. De meeste schepen voeren door de Straat van Gibraltar, waarna ze terechtkwamen in een berucht water, de woelige Golf van Biskaje. Daar keerden de magen van een groot aantal passagiers zich om. Via de laatste haven Southampton ging het vervolgens naar de eindbestemming: Amsterdam of (meestal) Rotterdam.

De eerste opvang
De Molukse mensen werden in Nederland in kampen geplaatst omdat hun verblijf hier tijdelijk zou zijn, in afwachting van hun terugkeer naar een nieuwe vrije Molukse republiek. Sommigen lieten daarom hun koffers gesloten. We weten hoe het afliep, hun eigen land kwam er niet en zij werden gedwongen hier te blijven.
De enige Molukse familie die in de Schepenbuurt kwam te wonen, de familie Menduapessy, werd eerst ondergebracht in kamp Wyldemerk in Gaasterland. Vader was kostwinner en werkte op de Vliegbasis Leeuwarden.

Contractpensions
De Indische Nederlanders werden verspreid over het land en ondergebracht in zogenoemde contractpensions en een enkele keer ook in kampen. De pensionhouder had een contract waarin was vastgelegd dat hij, tegen een geringe vergoeding van de regering, accommodatie en eten verstrekte. De Indische mensen konden zo, in afwachting van een permanente woonvoorziening, eerst wennen aan de nieuwe omstandigheden.

In Leeuwarden waren drie van dergelijke pensions. Pension Goes, met meerdere locaties aan de Lange Marktstraat, Pension Friso, van de familie Zandkuil op de hoek van de Johan Willem Frisostraat en de Emmakade en Pension Kuindersma aan het Emmaplein. Contactambtenaren van de Dienst Maatschappelijk Zorg en maatschappelijk werkers zorgden ervoor dat de ‘nieuwe Nederlanders’ kleding, onderwijs, werk en uiteindelijk zelfstandige woonruimte kregen. Een enorme opgave voor een land in opbouw waarin de woonruimte schaars was.

Verplichte toewijzing
Het Rijk verplichtte de gemeentebesturen minimaal vijf procent van de nieuwe woningen ter beschikking te stellen aan de ontheemden uit onze voormalige kolonie. Daarnaast kregen Indische gezinnen waarvan de kostwinner op de vliegbasis werkte voorrang.

Integratie
De integratie van de Indische gezinnen in de Hollandse samenleving stond hoog in het vaandel van de verantwoordelijke minister van Maatschappelijk Werk, Marga Klompé. Haar beleid was er onder meer op gericht dat er niet meer dan twee Indische gezinnen in een portiek werden geplaatst. Dat bevorderde de integratie.

Zwarte Sinterklaas: Niet uitpakken maar inpakken
Terwijl Nederland op 5 december 1957 uitgebreid Sinterklaas vierde en cadeautjes uitpakte, kwam in Indonesië de mededeling dat Nederlanders en Indische mensen voorgoed het land moesten verlaten. De spanningen waren hoog opgelopen omdat Nederland niet de eis van president Soekarno inwilligde om Nieuw-Guinea over te dragen aan Indonesië. Die 5 december had een zwart randje en wordt ook wel de “Zwarte Sinterklaas” genoemd.

Dit Indonesische decreet had tot gevolg dat er in 1958 een nieuwe stroom immigranten kwam. De druk op de huisvesting werd daardoor zo hoog dat er gebroken werd met het tot dan toe gehanteerde beleid. In de in 1959 opgeleverde portiekflats, in de Tjalkstraat en de Tjotterstraat, werden alleen maar Indische gezinnen gehuisvest. Een van die portiekflats aan de Tjotterstraat, met zes woningen, kreeg 55 Indische bewoners. De bekende Leeuwarder Hendrik ten Hoeve was in die tijd onderwijzer aan de Willem de Zwijgerschool en herinnerde zich die portiek als ‘de swatte portiek’.

Verzuiling bevorderde de integratie
In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was de Nederlandse samenleving sterk verzuild. Protestanten, hervormden, katholieken en niet-kerkelijken hadden hun eigen verenigingen en scholen. Daarom gingen niet alle kinderen van de Schepenbuurt naar dezelfde basisschool. Hun ouders kozen bijvoorbeeld voor de Willem de Zwijgerschool, de Van Sytzamaschool of de Johannes de Doperschool. Enkele kinderen bleven op de Willem Lodewijkschool, in het centrum van Leeuwarden. Daar gingen ze al naartoe toen ze nog vanuit het contractpension in de binnenstad naar school gingen. Door die spreiding ontstonden er niet puur ‘bruine’ of ‘witte’ scholen. Dit bevorderde de integratie.

Taal is belangrijk
De meeste bewoners uit Indonesië afkomstige bewoners spraken Nederlands. Voor degenen die de taal niet of onvoldoende beheersten, waren er speciale cursussen in Het Baken aan de Oostergrachtswal. Dit bevorderde de integratie.

Niet lang nadat ze zich in de Schepenbuurt hadden gevestigd, waren er al leden van de tweede generatie Indische bewoners die trouwden met een Hollandse man of vrouw. In publicaties over integratie wordt wel gesteld dat zo’n huwelijk het summum van integratie is.

 

Geur, kleur en muziek in de wijk
Zoals in de portieken de geur van nasi goreng zich vermengde met die van de Hollandse bloemkool, zo gingen ook de kinderen met een verschillende huidskleur gebroederlijk en gezusterlijk met elkaar om. De twee gemeenschappen leefden probleemloos naast en met elkaar in de wijk.

Henk de Vries: ‘Bij ons in de portiek woonden twee Indische gezinnen. Bij gebrek aan afzuigkappen verspreidden de etensgeuren zich al snel in de portiek. We waren thuis wel gewend om rijst te eten, maar dan met boter, suiker en bessensaus. Wij kregen een keer nasi goreng van mevrouw Martherus, een Indische buurvrouw. Toen waren we verkocht en mijn moeder kreeg het recept. We hebben het nog vaak gegeten.’

Muziek vormde een verbindende factor tussen de twee gemeenschappen. In die tijd waren de Tielman Brothers, The Blue Diamonds en Anneke Grönloh erg populair en de muziekbandjes schoten als paddenstoelen uit de grond. Vanuit Indonesië was de Indorock over komen waaien. In de Schepenbuurt waren de klanken van de repeterende bandjes regelmatig te horen.

Stil Indisch leed
De Indische kinderen voelden zich snel thuis in de nieuwe wijk. Voor de jongeren onder hen was er speelgelegenheid in de wijk en op de omliggende bouwterreinen. De wat ouderen vonden vertier in Leeuwarder uitgaansgelegenheden. Achter de voordeuren van de nieuwbouwwoningen hadden de leden van de oudere generatie het zwaar. Ze hadden de verschrikkingen meegemaakt van de Japanse tijd en de daaropvolgende onzekere en wrede Bersiaptijd. Vervolgens waren ze niet langer gewenst in hun geboorteland en moesten ze bijna al hun bezittingen achterlaten. Na die traumatische ervaringen moesten ze een nieuw leven opbouwen in een nieuw land. De reiskoffer, die nog in huis stond, was waarneembaar, maar de figuurlijke rugzak, waarin het verleden werd meegetorst, was dat niet. Deze woog zwaarder. Daarover werd binnen de gezinnen nauwelijks gesproken.

Ook hoge financiële lasten
Hoewel de regering zich inspande om de Indische mensen op te vangen en te laten integreren in de maatschappij, was er ook sprake van misrekeningen. Zo moesten de -vaak al berooide- Indische mensen zelf opdraaien voor de kosten van de overtocht en werden ze verplicht het meubelvoorschot terug te betalen. Ook weigerde de Nederlandse regering, ondanks vele protesten, alsnog de soldij van de KNIL-soldaten tijdens hun Japanse gevangenschap te betalen.

Middenstand als verbindende factor
In de wijk kwamen twee winkels. Een drogisterij en een kruidenierszaak van de Spar. Vooral de laatste was een drukbeklante zaak en ook ’s avonds en in het weekend kon men daar terecht bij de automaten voor sigaretten, tabak en snoepgoed en … nylonkousen.

Typerend voor het straatbeeld in die tijd waren de ambulante handelaren in het straatbeeld, zoals de melkboer, de petroleumman, de groenteboer en de bakker.
Deze middenstanders zorgden voor veel levendigheid en hadden een belangrijke sociale functie.